2 augustus 2005
De glazenwasser
De telefoon gaat en ik neem op. Hanneke, kun je alsjeblieft de komende periode twee dagdelen per week aanwezig zijn bij een oude mijnheer die erg slecht ligt. Het zal waarschijnlijk niet zo heel lang meer duren. De kinderen hebben hulp ingeroepen omdat hun vader al maanden terminaal is. Deze zomer was iedereen teruggeroepen van vakantie, en men zat met de voltallige familie om het bed te wachten tot het zover was, maar opeens deed de oude baas zijn ogen weer open en mompelde: Daar ben ik weer. Dat is al een aantal maanden geleden en de kinderen zijn aan het eind van hun Latijn.
Ik ben niet de enige die is ingeschakeld. Mijnheer wil thuis sterven en verzet zich tegen weer een opname in het ziekenhuis. Er moet vrij constant iemand bij hem zijn. De eerste vrijwilliger komt van zeven tot elf, ik van elf tot drie, dan iemand van drie tot zeven en de eigen kinderen komen bij toerbeurt s avonds oppassen. De volgende ochtend meld ik me op het genoemde adres. Een fragiel bibberig mannetje, vel over been, zit in een propvolle kamertje in een rolstoel en lacht me vriendelijk toe. Naast hem staat een hoog metalen ziekenhuisbed en, voor noodgevallen, beademingsapparatuur. Mijn collega instrueert me en maakt me wegwijs in het huis.
Het contact met mijnheer is snel gemaakt en in de weken die volgen hoor ik tientallen verhalen over zijn leven, zijn overleden vrouw, de oorlog, ruzies met deze en gene en over zijn beroep van glazenwasser. Als hij daarover begint stralen zijn ogen. Het was zijn lust en zijn leven, en… altijd buiten. Nu zit hij noodgedwongen binnen en vindt dat verschrikkelijk. Wat zou hij graag nog eens voor zijn huisje zitten; dat deed hij zo graag. Hij kent iedereen in de buurt en iedereen kent hem. Ze groeten hem nu ook wel in het voorbijgaan, maar dat is toch iets anders dan wanner hij buiten zou zitten. Dan had hij contact, kon hij een praatje maken.
Op een dag is het, na veel koude winterse weken, opeens mooi weer. De zon schijnt en nu leer ik mijnheer op een andere manier kennen. Van het meegaande vriendelijke gedrag is weinig te merken. Zij dochters hebben me al gewaarschuwd. Hij lijkt zo aardig en meestal is hij dat ook, nu hij ziek is. Maar je had hem vroeger moeten meemaken. Hij was een moeilijke driftige man, daar moest je het niet mee aan de stok krijgen. En vloeken dat ie kon, en vechten en helemaal als ie wat op had! En met nog steeds iets van angst en ontzag kijken ze naar het hoopje ellende dat in elkaar gezakt in zn stoel hangt.
Iets daarvan is vandaag terug te zien. Ik mot naar buite, ik hou t hier niet meer uit in dat rot huis. En jij mot me hellepe. De zon schijnt, ik hou het niet meer. En geen gezeur, dame. Ze hebben al lang genoeg de baas over me zitte spele. Eet dit, doe dat, nou mot je slape, nou mot je een pilletje. Gek wor ik der van. Klee me maar an en duw me met die verdomde rotstoel naar buite. Ik schrik, want weet niet of het verantwoord is. Mijnheer kan gedachten lezen, en zegt dat hij toch al bijna dood is, zelfs blij zal zijn als het snel afgelopen is. Schiet nou maar op, nu kan t nog, straks gaat t weer plense.
Mijn besluit staat vast: het moet maar, al zie ik behoorlijk tegen de hele onderneming op. Als hij het zo ontzettend graag wil… Wel stel ik als voorwaarde dat ik hem dik inpak, want binnen lijkt het mooi, maar buiten is het guur. Wat een gehannes, om hem zittend in zn rolstoel aan te kleden, want staan kan hij niet meer. Het is lang niet eenvoudig om over de wijd om het lijf slobberende pyjama een lange broek en trui aan te trekken. Nu voel ik pas goed hoe mager mijnheer is. Dan sokken, pantoffels, een jas, wanten, dassen om het magere kippennekje en een leren pet die ik van de kapstok pluk. De plaid goed om hem heen instoppen, de stoel van de rem, meubels hergroeperen zodat ik er door kan, zelf mijn jas en das aandoen, de buitendeur openzetten en dan kunnen we eindelijk op pad. In het smalle gangetje blijven we net niet steken. Een paar keer moet ik mijnheer snel ophijsen, want hij zakt, door de bewegingen en de drempels die we over moeten, helemaal onderuit. Straks valt hij er nog uit denk ik. Waar ben ik in hemelsnaam aan begonnen? Het zweet breekt me uit, maar het lukt me toch hem voor het huis in het tuintje neer te planten.
Mijnheer vindt het prachtig en kijkt vergenoegd om zich heen. Gelukkig komen er kort na elkaar een paar buren langs die groeten of een praatje maken. Hij glundert en laat me gedwee met een grote rode zakdoek zijn neus afvegen want er worden telkens grote druppels zichtbaar. Opeens trekt hij aan mijn mouw. Ik mot naar binne, want ik mot effe schijte. O nee toch, denk ik, al dat gedoe opnieuw en dan weer terug? Dat overleef ik niet. Misschien kan ik hem overhalen dan meteen maar binnen te blijven, maar ook nu beschikt hij over telepathische gaven. Opschieten, vlug, ik mot weer terug in me zonnetje. Geen tijd verlieze. En ik heb het lef niet om zn verzoek te weigeren.
Een beschrijving van operatie rolstoel-postoel-rolstoel, met alle lagen kleding die aan en uit moeten, laat ik hier achterwege. Zon man die zich aan je vast klampt en zich door jou als een klein kind laat helpen heeft overigens ook wel iets aandoenlijks. Toch was ik blij dat het bij die ene keer bleef. Na een klein half uur zitten we weer buiten en als ik naar mijnheer kijk zie ik dat het de moeite waard was. De mensen reageren verbaasd als ze hem zien en dat op zich vindt hij al prachtig. Als ze vragen hoe het met hem gaat wijdt hij niet uit over zijn werkelijke toestand. Nee, het gaat prima met hem of uitstekend en hij moet er hard bij lachen. Hij toont zelfs belangstelling voor de anderen. Na een poosje geeft hij aan naar binnen te willen en als ik hem in bed heb weten te krijgen en naar huis wil gaan zegt hij olijk: Bedankt hè meissie, en niks tegen de kindere zegge hoor.
|