24 oktober 2005
Polderkolder
Het was verschrikkelijk, ik dacht dat ik gek werd. Je zegt het zo gemakkelijk, meestal om uitdrukking te geven aan iets heel vervelends dat je overkwam of iets onbegrijpelijks. Slechts een heel enkele keer bedoel je dat je echt aan je verstand begint te twijfelen, of zulke vreemde gevoelens en ervaringen hebt, dat je er bang van wordt. Mij overkwam iets dergelijks tijdens een fietstocht door een van de IJsselmeerpolders.
Van die fietsvakantie, samen met Rob, herinner in me nauwelijks leuke plaatsjes gezien te hebben. Ook zijn er geen herinneringen aan lekkere etentjes, aardige mensen of andere prettige vakantiebelevenissen, terwijl die er toch geweest zijn. Het enige wat me is bijgebleven is die tocht op een zaterdag door Flevoland, van Amsterdam via Muiden naar Dronten.
Ondanks het slechte weer waren we vertrokken. Een beetje wind en regen is niet zo erg, en ik was best wat gewend. In Den Helder, waar ik ben geboren, kon het flink waaien en de dagelijkse tocht naar de middelbare school was een goede training, al ben ik bij aankomst direct na het afstappen wel eens flauwgevallen. Waarschijnlijk vanwege bloedarmoede.
Rob reed voorop, en die dag leek hij niet te houden en ook nauwelijks bij te houden. Hij zette er stevig de vaart in en had het prima naar zijn zin. De regenjassen met capuchons en de regenbroeken hielden ons aardig droog. Ook de bagage zat goed verpakt achterop. Dat was het probleem niet.
Het eerste stuk, met de wind van de zijkant ging het nog wel, al kostte het me moeite op het fietspad te blijven. Na uur of wat kregen we de wind, die flink was toegenomen, pal tegen en het regende nu niet meer zachtjes, maar hard. Mijn bril was nat en beslagen en het zicht erg slecht. Er viel trouwens niets te zien. Geen boerderijen, geen ander verkeer, geen vee, geen bomen, alleen maar een kale uitzichtloze vlakte, aan beide kanten tot aan de horizon. Alles volkomen uitgestorven en desolaat.
Wat een ellende. Wat was dit voor een oord, nog nooit had ik iets dergelijks meegemaakt. Ik raakte behoorlijk uitgeput en vroeg Rob het kalmer aan te doen. Tot mijn verbazing merkte ik dat hij ondanks de verslechterde weersomstandigheden nog steeds in zn element was, terwijl ik er heel wat voor over had definitief te kunnen stoppen. Wat voelde ik me beroerd. Of dat nu door de krachtsinspanning kwam, door het gebulder van de wind in mijn oren of door het extreem troosteloze landschap, was niet duidelijk, maar het liefst ging ik zomaar in de regen op de grond liggen.
Hoe ver is het nog, vroeg ik wanhopig. Nog een behoorlijk eind tot aan Biddinghuizen en ik weet trouwens niet of we daar kunnen overnachten, of daar wel een café is of een restaurant en of die vandaag open zijn, antwoordde Rob, die nu ook door begon te krijgen dat het helemaal niet goed ging met me. Ik moet echt even liggen, zei ik, om me heen kijkend. Nergens een droge plek of afdakje te bekennen. Op de weg alleen diepe en minder diepe plassen.
Het kon me eigenlijk niet meer schelen. Ik moest en zou liggen. Ergens in het kletsnatte gras dan maar. Rob kon nog net mijn fiets grijpen en daar ging ik. Alles draaide en suisde, en daar lag ik met een knallende koppijn en misselijk in de berm. Daar heb ik zeker een minuut of tien gelegen in de stromende regen, terwijl Rob zich begon af te vragen hoe dit af moest lopen.
Door bemoedigend en overtuigend op me in te praten heeft hij me wel weer op de fiets weten te krijgen, maar leuk was het niet. Bij het eerste het beste groepje bomen zijn we gestopt en daar, in the middle of nowhere heeft hij de tent opgezet. Als oud padvinder wist hij het ondanks het neervallende water voor elkaar te krijgen de binnenkant droog te houden en na een poosje lag ik geheel gekleed op een opgeblazen luchtbed in een warme slaapzak. Voelde me nog steeds niet lekker, maar alles was beter dan fietsen.
De volgende ochtend heel vroeg was er een kraaiend haantje met schitterend gekleurde veren en lellen dat ons wekte. We voerden het beestje wat restjes brood en merkten dat het niet meer regende. De wind was jammer genoeg niet gaan liggen en in de tent was het zo koud dat we het daar niet langer uithielden. Alles werd ingepakt en we vertrokken. Opnieuw voelde ik me ziek, maar er zat niets anders op. De bewoonde wereld lokte. We bereikten Dronten na een paar uur. Alles was er uitgestorven, maar god zij dank vonden we een Chinees die op zondagochtend om elf uur de deuren voor ons opende. Met hete soep en een glas cognac kwam ik weer een beetje tot mijn positieven. En ik besloot me nooit meer in dergelijke weersomstandigheden in een dergelijk oord te wagen, en zeker niet met een fiets over de Afsluitdijk te gaan rijden. Ik heb wel eens gehoord dat sommige automobilisten vanwege de lengte van die dijk en de eentonigheid, ook last krijgen van een soort polderkolder, zodat ze moeite hebben hun aandacht op de weg te houden en er soms zelf vanaf rijden.
|