Het was prachtig weer: de zon scheen en aan de hemel was geen wolkje te bekennen. Rob had de boot gemakkelijk aan de praat gekregen en af en toe mocht zijn oudste zoon ook even sturen. De stemming was de eerste tien minuten opperbest, en we waren al een flink stuk van de kust verwijderd, toen opeens het weer omsloeg. Er verschenen grote wolken voor de zon, de wind kwam opzetten en het werd in de kortste keren angstaanjagend donker. Laten we terug gaan, dit ziet er helemaal niet goed uit, riep ik. Welnee, dat gaat zo over, we varen gewoon naar dat eiland, we zijn al een aardig eind op weg. Ik heb geen zin om terug te gaan, zei kapitein Rob. Inmiddels waren we voor open zee gekomen en de kleine golfjes volwassen geworden, in staat het kleine bootje telkens hoog op te tillen en met een harde smak naar beneden te smijten. De kinderen vonden het wel spannend, maar kregen het in hun zwemkleding behoorlijk koud. Hielden zich met beide handen vast aan de zitplaatsen. Zagen absoluut de ernst van de situatie niet in en gedroegen zich meer alsof ze op de kermis waren in een hotsend en botsend toestel en kraaiden het uit.
Paniek zaaien leek me in deze situatie onjuist, dus stelde ik de vraag die in me opkwam over het aantal zwemvesten aan boord maar niet hardop, keek goed onder en achter de bagage en ontdekte en slechts twee in totaal. Moest ik die nu laten aantrekken, maar wie wel en wie niet? Een leuk dilemma. Kreeg visioenen van verdrinkende kinderen die zich aan me wilden vastklampen, terwijl ik ze niet kon redden, want zwemmen in zon wilde zee met zulke hoge golven zou me niet best afgaan. Wat een afschuwelijk beeld. We moesten terug, want terug was in ieder geval korter dan doorvaren en wat hadden we trouwens in zulk slecht weer op een onbewoond eiland te zoeken? Gekkenwerk. Opnieuw maakte ik Rob duidelijk dat hij moest omkeren, dat ik absoluut en onmiddellijk terug wilde. Ik beloofde mezelf intussen nooit meer een voet in die rotboot te zetten als we dit overleefden. Ook al moest ik voor het boodschappen doen met een grote zware rugzak iedere keer een uur over een lastig bergpad klimmen en dan nog een stuk over de autoweg lopen naar het dichtstbijzijnde dorp en daarna weer terug. Met de boot ging dat stukken sneller, maar mij niet meer gezien. Ik haatte dat ding.
De zee werd nu zo woest (en ik ook) dat Rob gelukkig inzag dat keren de enige verstandige optie was. Het kostte steeds meer moeite de boot te besturen en het weer werd er niet beter op. Het lukte om weer veilig in de baai terug te keren. Helemaal verkrampt, met knikkende knieën, ijskoud en op van de zenuwen kroop ik aan wal. Wat was ik blij dat we het er zo vanaf gebracht hadden, dat er geen ongeluk gebeurd was. En wat stom van die zwemvesten. Om je dood te schamen. Die hele verdere vakantie heb ik die boot gemeden, en de reis naar het eiland was om die reden definitief van de baan. Ik heb er nog vaak over gedroomd. Zag dan de kinderen overboord slaan en verdrinken. Met hun armen in het water graaiend en gillend. Werd nog tijden beroerd als ik zelfs maar in een boek een plaat zag van een schip in nood bij hoge zee, of bij het kijken naar zon schilderij in een museum. Zo erg is het nu niet meer, maar moet er nog vaak aan denken. Ga nog steeds niet graag een boot op. Ik heb liever vaste grond onder de voeten.
|