3 december 2004
Kleren maken de man
Mijn vader was bloemist- hovenier. Als hij in de tuinen werkte droeg hij versleten manchester kleding, een alpinopet op het hoofd en aan zijn voeten enorme klompen. Van jongs af aan schaamde ik me nogal voor zijn uiterlijk.
Zelfs op zondagen, met een net pak aan, wist hij het voor elkaar te krijgen dat alles schots en scheef zat, alsof hij de hele nacht aan het pierewaaien was geweest. Zijn stropdas gedraaid, een punt van zijn overhemd uit zijn broek, zijn haar in de war en soms stond zelfs zijn gulp nog open. Als zijn gezinsleden daar iets van durfden zeggen probeerde hij zich er met een kwinkslag vanaf te maken. Jullie ook altijd. Hoe vaak moet ik het nu nog zeggen? Het gaat niet om het uiterlijk, maar om het innerlijk van een mens! En mopperend trok hij dan hier en daar iets recht.
Op een dag kwam hij thuis met een nieuwe jas. Mijn moeder had lang op deze aanschaf aangedrongen, maar winkelen was voor mijn vader een regelrechte bezoeking, die hij zo lang mogelijk wist uit te stellen. Hij moest er in zn eentje op uit want mijn moeder was thuis nodig om klanten te helpen. Eindelijk was hij gezwicht en hij kwam thuis om ons zijn nieuwe kledingstuk te laten zien. En, hoe staat ie? vroeg hij en draaide voor ons een rondje. Ik was een jaar of zes, zeven en met een ernstig gezicht moet ik hem een aantal keren van top tot teen opgenomen hebben. Daarna zei ik: Die jas is wel mooi, maar het gezicht past er niet bij.
|