Hanneke
van Veen

Even voorstellen...

Meer weten over sparen?

Op basis van dit weblog verscheen een boek:
Het kan alleen maar beter worden & andere opbeurende verhalen
Via deze website te bestellen, zonder verzendkosten.
KLIK HIER

sub-DOSSIER

30 januari 2004

Mevrouw M. (1)
Het enige wat ik nog heb.
Al bijna twee jaar werk ik part time in de gespecialiseerde gezinszorg. Dat bevalt me over het algemeen prima, al zijn er ook perioden dat het wat minder is. Op dit moment zeggen veel mensen de zorg op, omdat de kosten plotseling sterk zijn gestegen. Ook ik ben adressen kwijtgeraakt en vanwege mijn contract van een bepaald aantal uren moet ik nu invallen op een 'gewoon' adres. Met al mijn therapieopleidingen en maatschappelijk werk + voortgezette opleiding vraag ik me wel eens af waar ik eigenlijk mee bezig ben. Het was toch nooit de bedoeling dat ik al die diploma's haalde om ergens de wc schoon te maken of te stofzuigen?

Geef mij maar wat moeilijker cliënten; (ex)verslaafden of psychiatrische patiënten. Dan komen er ook andere problemen aan de orde en dan vind ik het geen punt desgewenst ook te helpen met het huishoudelijke werk. Bijna een jaar lang kwam ik op deze manier bij een mevrouw van tegen de tachtig die nu jammer genoeg overleden is. Eerst vier keer per week, later drie keer. Zij was al tig jaar zwaar medicijnverslaafd, kwam nooit meer buiten de deur, kleedde zich niet meer aan, en was met geen stok onder de douche te krijgen. De familie was ten einde raad en waardeerde het bijzonder dat ik bereid was het met haar te proberen. Het was nog maar de vraag of mevrouw me zou accepteren. Soms bleef ze hele dagen op bed liggen, huilde veel en schold iedereen uit. Kortom ze kon flink te keer gaan als iets het haar niet zinde.

De allereerste keer maakte een familielid me een beetje wegwijs. Het was de bedoeling dat er boodschappen gedaan werden, en dat mevrouw zo goed en zo kwaad als het ging verzorgd werd, zodat de familie ontlast werd. Mevrouw zelf wist van mijn komst, maar wilde absoluut niet naar beneden komen. Geen probleem dacht ik, denkend aan de berg en Mohammed. Boven aan de trap trof ik mijn cliënte aan, in een oude pyjama, de vette, lange, ongekamde grijze haren aan twee kanten langs haar gezicht hangend en een vies washandje boven op haar hoofd. Achter haar het onopgemaakte bed en in een hoekje een zwarte plastic emmer die dienst deed als toilet. Een vieze lucht van ongewassen kleding en urine kwam me tegemoet. Hierdoor liet ik me niet uit het veld slaan. Ik stelde me netjes voor en gaf haar een hand. Vroeg of ik misschien een kopje thee of koffie voor haar kon klaar maken. "Thee drink ik niet, dat is bocht. Maar een lekker bakkie, met gekookte melk wil ik wel. Wel de melk door het zefie doen hoor, want vellen hoef ik niet. Ja, koffie is het enige wat ik nog heb."

In de keuken vond ik wat nodig was om koffie te zetten en om melk te koken. Op het moment dat ik weer naar boven wilde gaan, kwam mevrouw, op pantoffels en gehuld in een kapotte ochtendjas, naar beneden stommelen. 'Ik houd het daar niet meer uit hoor, ik drink hier mijn koffie wel. Neem zelf ook een bakkie en neem ook een paar koekies." Ze ging zitten en pakte haar sigaretten en aansteker. Nam een diepe haal. "Ja, ik weet dat het verkeerd is, maar dit is het enige wat ik nog heb. Ik heb echt geen leven meer hoor, altijd maar alleen, voor mij hoeft het niet meer."  Ze snikte even en zuchtte een paar keer. "Wil je ook een paar boterhammen voor me klaar maken. Twee op mekaar met margarine en suiker, en dan door de midden. Warm eten blief ik niet meer, dat smaakt me niet. Dan maar brood, dat is het enige wat ik nog heb."

En na een tijdje. "Ach meid, kom toch lekker bij me zitten, je hebt al weer genoeg gedaan. Normaal zie ik nooit een mens. Dan zit ik hier maar te zitten. Niemand kijkt naar me om. Dan zet ik die rot tv maar aan. Geen gewone programma's hoor, want dat ken ik niet meer volgen. Ik ben bijna blind en ik hoor niet meer zo goed. Nee, van die spelletjes, daar kijk ik altijd naar. Ik ken al die grieten uit me kop. Niet dat er veel an is hoor, het is altijd het zelfde liedje. En soms ben ik kwaad, want de ene wint een heleboel en de ander bijna niks. Dat vind ik gemeen. En altijd alles herhalen. Geen sodemieter aan. Dan zou ik wel een baksteen door dat ding willen smijten. Maar ja, het is het enige wat ik nog heb."

Omdat ik niet weet over welk programma ze het heeft laat ze het me zien. Ze knijpt haar ogen tot spleetjes en doet het geluid keihard aan. "Hier kijk ik 's middags altijd een paar uurtjes naar. Dan neem ik een boterham voor me avondeten en dan ga ik maar weer naar bed. Met mijn pilletje natuurlijk, dan ken ik effe slape. Dan heb ik een paar uurtjes rust. Tot ik weer wakker wordt natuurlijk. Dan ga ik hier maar weer zitte, een beetje naar buite kijke, naar het hofje. Ik ken echt niet zonder die pillen, dan word ik helemaal niet goed. Soms bel ik naar me schoondochter voor een extra pilletje. Maar die wil ze niet geven, dat mag volgens haar niet van de dokter. Maar als ik maar lang genoeg doordram dan brengt ze er eentje. U begrijp het misschien niet, maar het is het enige wat ik nog heb, laten we eerlijk wezen." (wordt vervolgd)

1 februari 2004

Mevrouw M. (2)
"Zon goeie jonge."
Na de eerste kennismaking met mevrouw M. (zie deel 1) merk ik dat we het prima met elkaar kunnen vinden. Het wordt duidelijk gewaardeerd dat ik goed voor haar zorg en naar haar wil luisteren. De achterstallige zakken wasgoed zijn weggewerkt, het huis is van boven naar beneden schoongemaakt, de boodschappen worden gedaan.

Ik heb mevrouw zelfs zo ver weten te krijgen dat ze af en toe een warm prakkie eet.Dat gaat niet zo eenvoudig. Als ik voorstel iets voor haar te koken slaat ze dit eerst resoluut af, maar als ik blijf aanhouden en van alles en nog wat opnoem zwicht ze uiteindelijk. Maar voordat ik de deur uit mag om boodschappen te doen, komen de verhalen los.

Je had me motte zien vroeger. Koke dat ik kon. Zulke panne. Mevrouw geeft met haar armen de grootte aan van een kleine badkuip.En lekker dat het was.

Iedereen kwam bij me ete. Ik krijg een opsomming van alle gerechten die ze  klaarmaakte. Slaatjes, daar was ik ook goed in, de slager kwam zelfs vrage of ik die niet wilde make voor ze zaak. Maar daar begon ik niet an. En vlees bakke. Ook dat kon ik goed. Uren lang zat ik stukkies saté an stokkies te prikke. Daar waren die jongens gek op.

Uit andere verhalen had ik begrepen dat mevrouw het niet altijd breed had. Ik vraag of dat niet heel duur was, hoe ze dat kon betalen. Oh dat vlees, dat kocht ik natuurlijk niet zelf. Dat nam die vriend van me zoon altijd mee. Die werkte op het abattoir. Ze maakt een gebaar met haar arm dat aan duidelijkheid niets te raden overlaat. Die pikte dat mee van ze werk. Ze kijkt heel tevreden bij de herinnering. Als het had gekend had ie zelfs een hele koei onder ze jassie voor me mee genomen. Zon goeie jongen was dat. (wordt vervolgd)

2 februari 2004

Mevrouw M. (3)
PILLETJE ZOEK

Zeven jaar lang werkte ik in een kliniek voor ex-drugsverslaafden. Van collega´s en cliënten hoorde ik sterke verhalen over de manieren waarop verslaafden aan geld en drugs proberen te komen. Dat loog er niet om. Een moeder van twee verslaafde jongens had verschrikkelijke dingen meegemaakt op dit gebied. Van haar kwam de verzuchting: Ze zouden hun eigen ouders voor een tientje aan de slager verkopen. Wat trouwens ook wel iets zegt over haar kijk op slagers.

Een voorbeeld van het raffinement van gebruikers: je moet clean zijn voor een bepaalde behandeling en om dat te kunnen bewijzen doe je een urinetest. Als je toch heroïne hebt gebruikt, schakel je iemand in die je een potje schone urine levert. Dat draag je geruime tijd in je broekzak, zodat het warm wordt en daarmee vul je in de wc van de kliniek het aangereikte potje voor de test.

Mevrouw M. (zie deel 1 en 2) is medicijnverslaafd en kan er ook wat van. Zij is nooit in handen gevallen van gewetenloze dealers, maar verslaafd gemaakt door van die keurige hulpvaardige artsen. Haar ogen beginnen te glanzen als ze terugdenkt aan de tijd dat ze met het grootste gemak jaar in jaar uit recepten kreeg voor grote potten vol van die heerlijke kalmerings- en slaappillen. Nu lukt dat niet meer. Ze staat op een rantsoen van vier pillen per dag en klaagt daar steen en been over. De pillen worden door haar schoondochter per dagelijkse dosis in een envelopje door de brievenbus gedaan. Daar valt weinig mee te sjoemelen.

Toch heeft ze een aantal trucs om aan meer pillen te komen. Huilend belt ze haar schoondochter op dat ze absoluut een extra pil wil omdat ze zich verschrikkelijk ziek voelt. Als ze na een poos soebatten eindelijk haar zin krijgt, steekt ze triomfantelijk een sigaret op en zegt opgewekt tegen mij: Zo, dat is gelukt, geef me nu maar een lekker bakkie. Ze geneert zich absoluut niet voor dit stukje volkstoneel, nee, gebruikt me eerder als publiek.

Bij een andere act raakt ze op onverklaarbare wijze steeds een van de pillen kwijt. Ze wil dat ik help zoeken, maar wat we ook doen: geen pil te vinden. Dan heeft ze weer een goed excuus om te bellen om een andere. Meestal speel ik het spelletje mee, en is de afloop bevredigend voor haar. Eén keer gaat het mis. Mevrouw

speelt haar rol weer voortreffelijk. Ze kleedt zich bijna helemaal uit, ook al staat ze vlak bij het raam, zucht, steunt, kermt en doet paniekerig.

Ook dit keer nergens iets te vinden. Niet in de zakken van haar pyjama of ochtendjas, niet in haar sokken of pantoffels, niet onder of achter de meubels. Ik ga op de bank zitten, waar een stapeltje tijdschriften ligt en til dat op. Daar ligt de boosdoener in zijn plastic omhulsel ons beiden aan te grijnzen. Hoe die daar terecht is gekomen is een groot raadsel… Even zie ik mevrouw heel vuil naar me kijken. Dat was niet de bedoeling, maar snel heeft ze zichzelf weer onder controle en weet ze me zelfs nog te bedanken. In het vervolg raken de pillen kwijt op momenten dat ik niet in de buurt ben.
(wordt vervolgd)

10 februari 2004

Mevrouw M. (4)

We kunnen het steeds beter met elkaar vinden. Mevrouw is duidelijk blij dat ik bij haar kom. Als ik met mijn jas nog aan de kamer binnenkom, zit ze meestal al te wachten en steekt direct van wal. Vaak huilt ze en vertelt verdrietige verhalen. Als ze die verteld heeft, en koffie en brood staan klaar, wordt haar humeur beter.

Sinds de eerste keer is er veel veranderd en verbeterd, maar het is me niet gelukt mevrouw onder de douche te krijgen en in de kleren. Dat vertikt ze. Ze wast zich een beetje met een washandje bij het aanrecht, daar blijft het bij. Soms krijg ik toestemming de nagels van haar handen te knippen, maar haren wassen is streng verboden. De keren dat ze het zelf doet mogen wel in de krant. Ook nu hangen de lange vette slierten langs haar gezicht. Een speciale waszuster komt haar huis niet in. Ze heeft al aangekondigd dat ze die op haar smoel zal slaan.
Vandaag is trouwens haar ondergebit ook nog gebroken. Om me daarvan te overtuigen duwt ze beide (ongepoetste) stukken (bijna) in mijn gezicht.

Met de gezondheidstoestand ging het de laatste weken wat slechter en ik heb geregeld dat er extra zorg komt. Mevrouw gaat akkoord, mits het geen kerel is. Er komt nu iemand twee keer per week en ik blijf drie keer komen.
Gelukkig vindt mevrouw mijn collega aardig, maar op een dag zegt ze: "Hanna, mag ik je wat vrage? Die andere, die is mijn een beetje té aardig. Is dat wel te vertrouwe?" Ik vraag wat mevrouw daarmee bedoelt. "Nou, ze heb tege me gezegd dat ze van me houdt. Ze ken toch niet van de verkeerde kant weze?"

Inwendig moet ik lachen bij het idee. In de toestand waarin mevrouw verkeert lijkt het me absoluut uitgesloten dat iemand - van welke sexe dan ook - een vinger naar haar zou willen uitsteken. Ik laat daar natuurlijk niets van merken en probeer haar gerust te stellen. "Mijn collega bedoelt waarschijnlijk dat ze om u geeft, dat ze het met u te doen heeft, en dat zegt ze op een andere manier dan u gewend bent." En zo ga ik nog even door. Ik merk dat mevrouw me gelooft; ze kijkt opgelucht en mijmert nog een beetje na. "Trouwens," zegt ze, "het had toch niet gekend." Ze wijst naar het midden van haar schoot. "Want vroeger zat hier een pruim, maar nu allenig nog een kersepit."

16 maart 2005

Mevrouw M. (5)
Kromme pote

Mevrouw M. kan de dingen zo prachtig zeggen dat ik er altijd van geniet, ook al vervalt ze continu in herhalingen. Over een familielid zegt ze bijvoorbeeld: Die hep t an dr dikke benen, en over iemand anders: Die ken bijna niks meer zien, maar vroeger kon ze een vlo op t plafond zien lope.

De trap in haar nieuwe woning, is iets waar ze niet over uitgemopperd raakt. Haar familie heeft deze woning geregeld, omdat het vlak bij hen in de buurt is. In haar oude woning had mevrouw geen dag langer kunnen blijven. Het hele blok was al gesloopt en als een der laatsten is zij onder dwang uit haar huis gehaald. Alle onvrede over deze gang van zaken richt ze nu op de trap. Als ik s ochtends binnenkom begint het al direct: Hanna, ik word gek van die rottrap. Hoe kenne ze nou zon oud wijf als ik in een eengezinswoning stoppe met een trap dr in. Kenne ze niet nadenke, hebbe ze geen hersens in der kop soms? Ik mot heel vaak scheite, en dan mot ik elke keer helemaal van bove komme, want de plee is benede. Ik heb steeds aandrang, maar er komt telkens maar zon keutel. Ze wijst iets aan ter grootte van een knikker. Ik blijf lope. Kromme pote krijg ik er van. Kijk maar. Ze steekt haar beide benen recht vooruit, en trekt haar nachtjapon en ochtendjas tot over haar knieën omhoog. Ik kijk, maar hoe ik ook mijn best doe er is niets bijzonders of afwijkends te zien. Toch zeg ik niets en knik alsof ik onder de indruk ben.  Mevrouw brengt haar kleding weer in orde. En het wordt steeds erger. En dat niet alleen. Soms hep ik ook last van zon duiseling, je weet wel, dat ik opeens helemaal niet goed wor. Dan staat ik bove aan die trap ronduit te apegape. En dan ben ik bang dat ik zo naar benede sodemietert. En dat jij me dan vindt als je komt.

Ze word er verdrietig van en gaat verder over haar gezondheid. En dan heb ik ook nog last van dubbelde heupe. Voel maar, dr groeit hier een heel stuk bot aan. Mevrouw pakt mijn hand en duwt die vrij hard ergens tussen haar nachtgoed tegen de zijkant van haar lichaam. Ik voel niets bijzonders, maar zeg ook dat niet, vraag waarom ze niet een keer de dokter laat komen, om zich eens goed te laten onderzoeken.
Dan slaat haar verdriet om in kwaadheid. Die dokter komp er bij mijn niet meer in. Die hep me op rantsoen gezet. Die denk dat ik genoeg heb an vier pille per dag. Die gek. Die weet niet wat ik doormaak en wat een pijn ik heb. Eerst make ze je verslaafd. Vroeger had ik een dokter die gaf zulke potte vol. Het kon niet op. En opeens hep ie wat gelese dat t slecht was. Van de ene dag op de andere was t over. Al lag ik op de grond te smeke, hij gaf ze niet. En deze nieuwe is al net zon klootzak. Die sla ik op ze bek as die nog een poot in me huis zet. Me schoondochter haalt de receppies wel. Hem wil ik niet meer zien.
Opeens doet ze haar mond wijd open, trekt haar gebit eruit en gebaart dat ik naar binnen moet kijken. Ik ga niet naar een dokter, niet naar een ziekenhuis en ook niet naar een tandarts. Laat mij maar rustig verrekke hier. Kijk maar, me hele onderkaak is al weggezwore. Ik vreet me lam an aspirine. Die zijn gelukkig niet op recept.

Meestal is het voldoende dat ik naar mevrouw luister, belangstelling toon, veel geduld heb en af en toe een grapje maak. Als ze zo een tijd bezig is geweest kijkt ze me opeens aan alsof ze me voor het eerst ziet en dan zegt ze heel verbaasd: Dat je daar tege ken, tegen dat gesijk van zon oud mens, dat snap ik echt niet. Ik zou allang gillend de deur uit gelope zijn. Verschrikkelijk om dat an te motte hore en dat elke keer opnieuw. Maak gauw een lekker koppie thee voor je eige, met een lekker koekkie of een stukkie sjokela, dat hep je wel verdiend. Ik schaam me eige, dat ik zo heb kenne worden. Wat erg! Wat erg! Vroeger was ik heel anders. Mevrouw gaat opeens rechtop zitten en kijkt trots. Je had me motte zien. De hele dag an t poetse en t werke, me huis blonk as een spiegel. Mooie spulle dat ik had. En naaie dat ik kon, ik haalde van alles van de mart, tweedehansies, en dan maakte ik der wat moois van. Borduren dat ik kon. Iedereen was jaloers op me. En koke, dat kon ik ook heel goed. Iedereen kwam bij me ete. Alles vers natuurlijk. Lekker en gezond. Als je me toen had kenne zien. Nu zie je een ziek oud wijf, maar toen…  Ik zweer t.  Ik was één kluit vitamine.

23 maart 2005

Mevrouw M. (6)
Regels zijn regels

In het contract met het bureau waarvoor ik werk staat dat ik geen geschenken mag geven aan cliënten en ook niets aannemen. Zon regel is ongetwijfeld ingesteld om misbruik te voorkomen.
Dat weerhield Mevrouw M. er overigens niet van om me, vanaf het allereerste begin dat ik bij haar kwam, allerlei spullen aan te bieden. Haar kamer hing vol met spiegels, ingelijste borduurwerken, schilderijen van poezen, molens, stillevens en ook het zigeunerjongetje met traan ontbrak niet. Geen enkele van deze afbeeldingen kon mij in de verste verte bekoren. Ik had er dan ook geen enkel probleem mee haar steeds vriendelijk te bedanken voor het genereuze aanbod, en haar vervolgens op het verbod te wijzen. Zo kwetste ik haar het minst, dacht ik, want ronduit zeggen dat ik al haar wanddecoraties oerlelijk vond zou wel erg onaardig zijn geweest.

Ze snapte er overigens niets van. Ach meid, trek je toch niks van die regel an, neem t gerust mee, geen haan die er naar kraait. Je pakt t goed in met een paar kranten en dan ziet niemand t. Ik hield voet bij stuk, en nam ook contact op met de schoondochter om te vertellen dat mevrouw mij telkens iets aanbood, en dat ik me af en toe in een lastig parket bevond. De schoondochter gaf te kennen dat ze er geen enkel probleem in zag. Ik heb liever dat ze iets geeft met de warme dan met de koude hand. Mijn schoonmoeder is nu eenmaal zo. Die is altijd heel vrijgevig geweest. Haar hele leven lang al. En ze mag je ontzettend graag. Ze wil gewoon wat terug doen. Maar wat bedoel je met die uitdrukking over die handen, vroeg ik. Die heb ik nooit eerder gehoord. Dat betekent dat ze je beter iets kan geven als ze nog leeft, dan per testament of iets dergelijks. Aha, was de familie daar misschien bang voor? Maar ik mag niets aannemen van cliënten, en ik ben ook echt niet van plan dat te doen, antwoordde ik. Ook nu weer werd ik aangekeken of ik helemaal van lotje getikt was.

Het patroon wijzigde zich niet. Bijna dagelijks, als mevrouw haar klaaguurtje had gehad en zich onder het genot van een kopje koffie en een sigaretje wat beter begon te voelen bood ze me iets aan. Hanna, als ik jou niet had, dat zat ik hele dage allenig in dit rothuis. Niemand kijkt er verder naar me om. Ze motte me niet mee. Ze kenne der niet meer tege. Toe neem nou iets van me an! Doe niet zo moeilijk. Je hep t verdient. Wat vin je van die spiegel, of van dat schilderij met dat mooie lijssie. Neem het nou! Ik gun het liever an jou as an me eige familie. Wil je die spiegel echt niet? Neem dan die koppies uit me glaze kassie! Of dat poseleine dosie. Das een heel mooi stukkie. Dat hep wel een paar cente gekost.

Op een dag word ik bij binnenkomst bijna besprongen door mevrouw, die zoals altijd in haar nachtkleding en met ongekamde lange grijze haren, zo in het halfdonker, het meest op een oude toverheks lijkt. Ze staat vlak achter deur, grijpt me met beide handen vast en jammert: Dr  is zo iets raars met me huis. Alle lichten doen t niet meer en de tv ook niet. Ik snap dr niks van. t Lijkt hier wel behekst. Ik wil hier niet langer wonen. Dat kolerehuis, en ik zit hier maar te koekeloere in me eentje. Oh, wat ben ik blij dat jij dr bent. Ik was al bang dat je ook niet meer bij me zou willen komen. En wat mot ik dan? Dan maak ik er subiet een end an. Zo zeker as ik hier sta.
Ik zet mevrouw in haar stoel, doe de gordijnen open, maak koffie en ga op onderzoek uit. Ondertussen spreek ik haar kalmerend toe, maar mevrouw blijft jammeren, ook al klinkt het al minder paniekerig.

Stuk voor stuk loop ik alle lampen na, steek hier en daar stekkers in stopcontacten, draai gloeilampen weer vast en merk dat bijna alles het gewoon doet op één lamp na, een oud kreng dat boven op de tv staat. Ook met een nieuwe gloeilamp erin weigert hij dienst. Er is waarschijnlijk iets doorgebrand, en ik beloof ook daarvoor een oplossing te bedenken. Ze is nu weer rustig en moet zelfs een beetje lachen om de bijzondere manier waarop ze me vanochtend heeft ontvangen. Ik dik het nog een beetje aan en vertel dat ik die ochtend totaal nergens op voorbereid met de sleutel de buitendeur opende, daarna de huiskamerdeur en plotseling in het halfduister vastgegrepen werd door… ik zoek naar een passende benaming, maar word in de rede gevallen. Ja, zeg het maar gerust, door het spook van de opera! En mevrouw giert het uit van het lachen. Ik weet heus wel dat het geen porum is zoals ik er uit zie.

De volgende dag neem ik van huis een schemerlampje mee dat al jaren ongebruikt in een kast staat en dat in haar interieur niet zal misstaan, en ook nog wat gloeilampen uit onze overvolle voorraadkast. Mevrouw vindt het schitterend. Wat een mooi ding zeg, precies me smaak. Nou ken ik weer wat zien. Het was hier zo akelig in het donker. Wat hep t gekost? Ik antwoord dat ze het van me cadeau krijgt, en dat ik het anders naar de kringloopwinkel zou brengen. Ze wil er niks van weten. Nee, ik wil je ervoor betalen en pakt haar portemonnee. Daar wil ik natuurlijk weer niets van weten en zo gaan de plichtplegingen een poosje over en weer.

Opeens kijkt ze me heel slim aan. Nou hep ik je, zegt ze. Ik mag jou niks geven, maar jij mijn ook niet. Dat hep je zelf gezegd. Dat mag niet van je werk. Maar ze hebben niks gezegd over ruilen. Nou kom je dr niet meer onderuit, anders ken jij ook probleme krijge. Ze pakt me bij mn arm en kijkt me triomfantelijk aan. Ik schiet in de lach en kan niet anders dan me gewonnen geven. Hier kan ik niet tegenop. Mevrouw staat op en trekt me de hele kamer door, alsof ik in een winkel ben. Overal staat ze stil om vol overtuiging haar bezittingen aan prijzen. Uiteindelijk kies ik uit het mooie kastje een vaas die ik wel aardig vind. Mevrouw straalt nu helemaal. Maar die ken je niet allenig nemen, die andere hoort er ook bij. Dat is een stelletje. Die horen bij mekaar. Weer protesteer ik, maar mevrouw houdt voet bij stuk. En alsof ze tegen een dom kind praat gaat ze verder: Nee, dat komt juist goed uit. Die ene is voor dat mooie schemerlampie  en die andere voor die peertjes. Zó gaat dat met een ruilhandeltje.